maandag 20 juli 2009 |
Pagina 1 van 3 Het principe Voor het toekennen aan de gepensioneerden van een wettelijk gegarandeerd recht op vertegenwoordiging in de besturen van hun pensioenfondsen bestaan sterke argumenten. Zoals: Uit de eindevaluatie van het tweede medezeggenschapsconvenant blijkt dat tenminste 70% van de gepensioneerden van de bedrijfstak- en ondernemingspensioenfondsen niet is vertegenwoordigd in de besturen van hun fondsen. Deze situatie is ongewenst. Het betekent namelijk dat de besturen van vele pensioenfondsen nog eenzijdig zijn samengesteld. Hierin zijn slechts twee deelbelangen vertegenwoordigd, namelijk die van werkgevers en van werknemers, terwijl vertegenwoordigers van het deelbelang van de gepensioneerden ontbreken. Voor het ontstaan van representatieve besturen dient ten principale het deelbelang van de gepensioneerden ook een recht op medebestuur van hun fonds te verkrijgen. De vertegenwoordigers van deze deelbelangen moeten dan tezamen het fonds besturen met in achtneming van de wettelijke plicht tot evenwichtige belangenbehartiging. Voor de toekenning van dit recht op medebestuur aan de gepensioneerden bestaat een duidelijke rechtsgrond. Samengevat: De pensioenregeling maakt deel uit van de arbeidsbeloning. Als volwaardige pensioenverzekerden moeten de gepensioneerden bij de zeggenschap in het bestuur van hun pensioenfonds gelijk behandeld worden als de werknemers. Hierbij komt dat actuarieel gezien aan de gepensioneerden ongeveer 40% van alle vermogens van de pensioenfondsen in ons land valt toe te rekenen.
De periode van zelfregulering van 10 jaar met twee convenanten tussen de centrale organisaties van werkgevers, werknemers en ouderen, heeft geen algemeen geldende afspraak opgeleverd over het recht op medebestuur van de gepensioneerden. Met name de gepensioneerden van de bedrijfstakfondsen hebben geen aanspraken op medebestuur van hun fondsen. Bij de in 2005 gehouden tussenevaluatie is gebleken dat de beoogde zelfregulering onvoldoende resultaat heeft opgeleverd. Als gevolg daarvan werd het tweede convenant in de Pensioenwet opgenomen. Hierdoor is er een ongelijkheid voor de wet ontstaan tussen gepensioneerden die wel (30%) en gepensioneerden die niet (70%) in het bestuur van hun fonds zijn vertegenwoordigd. Om deze rechtsongelijkheid weg te nemen is wetgeving vereist. Daartoe dient het huidige initiatiefwetsvoorstel (Koser Kaya / Blok). Regeling bij wet ligt overigens toch voor de hand. De rechten op medebestuur voor de werkgevers en werknemers zijn ook niet door zelfregulering geregeld maar zijn in de Pensioenwet verankerd. Het initiatiefvoorstel heeft de sterke steun van de Centrale Samenwerkende Ouderenorganisaties (CSO). CSO heeft altijd het standpunt ingenomen dat het in 2003 vernieuwde convenant geen einddoel was, maar een stap in de goede richting. Maar de centrale werkgevers- en werknemersorganisaties in de Stichting van de Arbeid (STAR) en de pensioenkoepels VB en OPF verzetten zich. Dat valt te betreuren maar onbegrijpelijk is dat niet. De sociale partners moeten door het voorstel binnen de fondsen meer macht en invloed gaan delen met de gepensioneerden. Dit verzet kan natuurlijk niet beslissend zijn. Het is onaanvaardbaar dat de ene groep staatsburgers verhindert dat de andere groep staatsburgers gelijke rechten krijgt.
Belangrijk is dat de Raad van State reeds in 2002 als oordeel gaf dat er voldoende reden bestaat voor een wettelijke verplichting tot een vertegenwoordiging van de gepensioneerden in het bestuur van hun fonds. De Raad stelde toen dat medezeggenschap van gepensioneerden in het bestuur er aan kan bijdragen dat recht wordt gedaan aan de belangen van de gepensioneerden, zeker ook daar waar zij niet parallel lopen met die van de werknemers en werkgevers; dat bevordert het draagvlak van het fonds en zijn bestuur bij de cliënten. Het initiatiefvoorstel is mede op dit advies gebaseerd. In het advies van de Raad van State van 2008 over het huidige voorstel is het oordeel van de Raad uit 2002 niet teruggetrokken. Integendeel: de Raad heeft geen kritiek op de geformuleerde rechtsgrond voor het initiatiefvoorstel.
Relevant is voorts dat een groeiende groep deskundigen uit de wetenschapswereld zich eveneens openlijk heeft uitgesproken voor een medebestuursrecht van gepensioneerden. Hiertoe behoren ondermeer: prof. mr. Th.L.J. Bod, prof. dr. A.W.A. Boot, prof. dr. G.P.A. Braam, prof. dr. J. Frijns, R.M.A. Jansweijer, prof. dr. J.B. Kuné, prof. dr. P.M.C. de Lange, prof. dr. E. Lutjens, prof. dr. B.M.S. van Praag en dr. B. de Vries, alsmede de instituten Nyfer en Netspar (prof. dr. L. Bovenberg en prof. mr. dr. R.H. Maatman). Door het initiatiefvoorstel verkrijgen in principe de gepensioneerden van de bedrijfstak- en ondernemingspensioenfondsen een recht op medebestuur van hun fondsen. Hierdoor zal voor hen een einde komen aan het tijdperk van “over u en zonder u”. Door de kredietcrisis is dit extra urgent geworden. In de komende periode zijn bij veel pensioenfondsen ingrijpende herstelplannen in behandeling waarbij langdurige bevriezing van de opgebouwde pensioenaanspraken en ingegane pensioenuitkeringen en zelfs afstempeling van pensioenaanspraken aan de orde kunnen komen. De gepensioneerden lopen daarbij evenals de werknemers grote risico’s. Het is daarom wenselijk dat de wetgever garandeert dat zij in vrijheid kunnen kiezen tussen vertegenwoordiging in het fondsbestuur via de vakbonden, via eigen zelfstandige organisaties of - bij de ondernemingspensioenfondsen - via onafhankelijke kandidaten.
(Ontleend aan Kamerstukken II, 2008-2009, 31537, nr. 7, Nota d.d. 4 juni 2009 van het initiatiefvoorstel Koser Kaya / Blok.)
|