Ouderenorganisaties |
dinsdag 23 juli 2013 | |||||
Pagina 1 van 3 CSODe Centrale Samenwerkende Ouderenorganisaties (CSO) is het samenwerkingsverband van de ouderenbonden Unie KBO en PCOB met de koepel van gepensioneerdenverenigingen NVOG en het netwerk van oudere migranten NOOM. Bij deze lidorganisaties zijn ongeveer 550.000 ouderen aangesloten. CSO heeft zich in een commentaar op de voorgestelde Pensioenwet uitgesproken over de samenstelling van de besturen van pensioenfondsen. Het is volgens CSO een essentiële eis voor de totstandkoming van een goede bestuurssamenstelling dat alle groepen pensioenverzekerden, waaronder dus ook de gepensioneerden, gelijke rechten krijgen op vertegenwoordiging. Dat bevordert het ontstaan van representatieve besturen en een evenwichtige belangenbehartiging waartoe de bestaande en de voorgestelde nieuwe wet verplichten. De gepensioneerden hebben hier recht op omdat een pensioenfonds ook uitgesteld loon van hen beheert. Economisch gezien zijn zij de mede-eigenaren van de pensioenvermogens. Immers, zij hebben volwaardig meebetaald en lopen risico’s, dus is het logisch dat zij “meebepalen”. Het zelfstandig recht op vertegenwoordiging in het bestuur moet in alle pensioenfondsen voor de gepensioneerden afdwingbaar worden. Volgens CSO behoort de zetelverdeling tussen de gepensioneerden en de werknemers in het bestuur evenredig te zijn aan hun aantallen binnen het fonds of te voldoen aan een ander te kiezen criterium (bv. toe te rekenen vermogens). In de oude en nieuwe wetgeving wordt voor besturen van bedrijfstakfondsen voorgeschreven dat het aantal vertegenwoordigers van de werknemers en gepensioneerden tezamen exact gelijk moet zijn aan dat van de werkgevers. CSO vindt evenwel dat deze pariteitsbepaling voor de besturen van bedrijfstakfondsen gelijk getrokken moet worden met de pariteitsbepaling voor de besturen van ondernemingspensioenfondsen. Voor die besturen wordt voorgeschreven dat de vertegenwoordigers van de werknemers en de gepensoneerden tezamen recht hebben op tenminste evenveel zetels als die van de werkgevers. Exacte gelijkheid wordt dus niet vereist. Er bestaat per fonds een mogelijkheid om te besluiten het percentage bestuurszetels voor de werkgevers te verminderen (regelend recht). CSO acht dit van belang omdat bij veel pensioenfondsen een beleid wordt gevoerd waarin de indexering nauw gekoppeld is aan de financiële positie van het fonds, vaak door middel van beleidsstaffels. Er is een ontwikkeling waarbij fondsen door de werkgever op “afstand” worden geplaatst en Defined Benefit-systemen worden vervangen door (collectieve) Defined Contribution-systemen. De werkgevers gaan daarbij minder of geen risico dragen. In deze situatie wordt het ook minder vanzelfsprekend dat de werkgevers automatisch de helft van de bestuurszetels behouden. (CSO: Commentaar op het wetsvoorstel Pensioenwet; 7 maart 2006.) Omdat CSO gebonden was aan het tweede medezeggenschapsconvenant had deze stellingname betekenis voor de realisering van wetgeving na de evaluatie van dit convenant in 2008. In april 2009 heeft CSO uitgesproken het initiatiefwetsvoorstel Koser Kaya / Blok sterk te steunen. (CSO: Reactie op het initiatiefwetsvoorstel d.d. 7 april 2009.) Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Versterking bestuur pensioenfondsen (het zgn. structuurvoorstel; zie hoofdstuk Pensioenwet, pagina Structuurwijziging) heeft CSO zich op het standpunt gesteld dat de inhoud van de initiatiefwet Koser Kaya / Blok volledig in dit regeringsvoorstel geïntegreerd behoort te worden. CSO maakte daarom bezwaar tegen de wederinvoering van maximeringsbepalingen voor het aantal bestuurszetels van de gepensioneerden, die pas door de initiatiefwet waren afgeschaft. De ouderenbonden beschouwen dit als een ongelijke behandeling ten opzichte van leden uit andere groepen in de fondsbesturen. Bij een evenredige vertegenwoordiging van de belanghebbenden, waar ook het regeringsvoorstel van uitging, past geen eenzijdige maximering van het zeteltal van één van de betrokken groepen. CSO maakte daarnaast bezwaar tegen het vervallen van het beroepsrecht uit de initiatiefwet voor de opvolger van de deelnemersraad en een minderheid daarvan. Dit beroepsrecht zou juist passen bij de invloed die dit nieuwe fondsorgaan in de toekomstige bestuursstructuur behoort te verkrijgen. (Brief CSO over wetsvoorstel Versterking bestuur pensioenfondsen aan staatssecretaris Sociale Zaken, mevrouw drs. J. Klijnsma, april 2013; en Pleitnota CSO voor Tweede Kamer over pensioenfondsbestuur, 17 mei 2013.) |