Initiatiefwetsvoorstel |
maandag 12 augustus 2013 | ||||||||||
Pagina 1 van 8 VoorgeschiedenisEerste fase, de overheidssectorHet gevecht van de gepensioneerden om binnen de pensioenfondsen gelijke rechten op medezeggenschap te verkrijgen als de werknemers begon feitelijk reeds in 1968. In dat jaar spraken de samenwerkende organisaties van gepensioneerden in de overheidssector in een memorandum de wens uit om een eigen vertegenwoordiging te verkrijgen in de Raad van Toezicht van pensioenfonds ABP. Zij vonden dit redelijk omdat de gepensioneerden het meest betrokken zijn bij een goede functionering van hun fonds. Het memorandum leidde op 21 maart 1968 in de Tweede Kamer tot schriftelijke vragen aan de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken. Gevraagd werd of hij bereid was te bevorderen dat een vertegenwoordiging van de gepensioneerdenorganisaties in deze Raad van Toezicht zou worden opgenomen. De vraag werd op 23 april van dat jaar door de staatssecretaris ontkennend beantwoord. Eind 1973 zijn in de Tweede Kamer tijdens de behandeling van een wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet en de Spoorwegpensioenwet twee amendementen ingediend. Volgens deze amendementen zouden de gepensioneerdenorganisaties bij de overheid het recht krijgen om een eigen vertegenwoordiger aan te wijzen in de raden van toezicht van ABP en het Spoorwegpensioenfonds. Het jaar 1984 leverde in de Tweede Kamer een motie op waarin de regering opnieuw werd verzocht te bevorderen dat de gepensioneerdenorganisaties in de overheidssector een voordracht mochten doen voor benoeming van een lid in de Raad van Toezicht van ABP. De amendementen en de motie werden verworpen. Tweede fase, de particuliere sectorIn 1985 verscheen het rapport van de Nederlandse Federatie voor Bejaardenbeleid (NFB) met de titel: De vertegenwoordiging van gepensioneerden in de besturen van pensioenfondsen. Dit rapport bevatte een krachtig pleidooi voor de toekenning van een zelfstandig wettelijk recht voor gepensioneerden op vertegenwoordiging in de besturen van de bedrijfstak- en ondernemingspensioenfondsen. Nog in hetzelfde jaar heeft ondergetekende toen als lid van de D66-fractie in de Tweede Kamer een initiatiefwetsvoorstel ingediend om een dergelijk recht te realiseren. Het voorstel was in belangrijke mate voorbereid door een open projectgroep van deskundigen uit de ouderenwereld. Leden waren: J.F. Engels, J. van Eijbergen, H.T. van Thiel Berghuijs, mr. J. Zwier alsmede ondergetekende. Een meerderheid van de Tweede Kamer bestaande uit de fracties van CDA en PvdA wees evenwel speciaal op grond van een negatief SER-advies het recht voor gepensioneerden op medebestuur af. De Kamer was echter vrijwel unaniem van mening dat wel een wettelijke regeling wenselijk was voor de instelling van adviserende deelnemersraden waarin naast werknemers ook gepensioneerden participeren. In overeenstemming met deze wens heeft ondergetekende het initiatiefvoorstel aangepast. Het op deelnemersraden toegespitste voorstel werd daarna met algemene steun in de beide Kamers der Staten-Generaal aangenomen. De aldus drastisch gewijzigde initiatiefwet trad in werking op 1 maart 1990. In maart 2002 presenteerde een open projectgroep de definitieve versie van een voorontwerp voor een wettelijke regeling van de medezeggenschap in pensioenfondsen (voorontwerp bestuursstructuur pensioenfondsen). De open projectgroep was op niet-politieke basis samengesteld en de leden namen op persoonlijke titel deel. Leden waren: F.H.W. Brouwer (vice-voorzitter), J. Bakker, mr. J.W. Broekhuizen, actuaris drs. J.H.C. Jansen en ondergetekende (voorzitter). Het voorontwerp sloot onder meer aan bij het voorstel van staatssecretaris F. de Grave van Sociale Zaken uit 1997 om aan gepensioneerden een wettelijk recht toe te kennen op vertegenwoordiging in de pensioenfondsbesturen. Het voorontwerp vormde de basis voor een nieuw initiatiefwetsvoorstel vanuit de Tweede Kamerfractie van D66. Het voorstel werd in mei 2002 door mevrouw Giskes bij de Tweede Kamer ingediend toen de onderhandelingen tussen de Stichting van de Arbeid (STAR) en CSO (ouderenorganisaties) over het tweede medezeggenschapsconvenant stagneerden. (Later is het door mevrouw Van Geen en vervolgens door de heer Bakker overgenomen.) Omdat het tweede convenant in februari 2003 alsnog tot stand kwam, is de afhandeling van het initiatiefvoorstel op verzoek van een ruime meerderheid van de Tweede Kamer uiteindelijk opgeschort. Dit gebeurde om de zelfregulering door middel van het convenant niet te doorkruisen. In december 2007 is vanuit de VVD-fractie een amendement ingediend bij de behandeling van een voorstel tot wijziging van de Pensioenwet, de zogenaamde Veegwet. Het amendement had tot doel de ongelijke medezeggenschapspositie van de gepensioneerden van de bedrijfstakpensioenfondsen en van de ondernemingspensioenfondsen bij de benoeming van pensioenfondsbesturen op te heffen. Het amendement werd met een klein verschil in de Tweede Kamer verworpen. Bij de tegenstemmers speelde een rol dat de evaluatie van de medezeggenschapsconvenanten nog moest plaatsvinden. Op 18 juli 2008 dienden mevrouw Koser Kaya (D66) en de heer Blok (VVD) samen een initiatiefwetsvoorstel bij de Tweede Kamer in met betrekking tot de medezeggenschap van gepensioneerden in pensioenfondsbesturen (Kamerstukken II, 2007-2008, wetsvoorstel 31537). Hierdoor werden de initiatieven van hun fracties op dit terrein gebundeld. Daartoe hadden zij gezamenlijk een nieuw voorstel ontwikkeld op basis van een voorontwerp dat door ondergetekende tezamen met F.H.W. Brouwer was samengesteld. Korte tijd hierna hebben de beide indieners eveneens drs. M.P. Broekhuijsen voor hun wetgevingswerk als adviseur aangetrokken. |